een schuld voor het huwelijk halveert niet in de nieuwe gemeenschap van goederen

een schuld tussen partners die voor het huwelijk is ontstaan, valt na het trouwen niet in de nieuwe beperkte gemeenschap van goederen.

De Hoge Raad heeft op 21 maart 2025 uitspraak gedaan in een zaak waarin de man voor het huwelijk met zijn eigen vermogen de volledige koopsom van de gemeenschappelijke woning heeft voldaan. De vrouw moet hierdoor nog de helft van dit bedrag aan de man voldoen, zij heeft hiervoor dus een schuld aan de man. Deze woning is aangeschaft in 2017. Partijen trouwen vervolgens een jaar later in 2018 in een beperkte gemeenschap van goederen en zij gaan scheiden in 2023. Wat gebeurt er nou met deze schuld vanaf het aangaan van het huwelijk? Is deze schuld te kwalificeren als een schuld die in de gemeenschap valt? 

Over deze laatste vraag moest de HR een beslissing nemen. Als de schuld van de vrouw in de gemeenschap zou vallen, zou de man ook voor de helft meebetalen aan de schuld aan hemzelf. Dat standpunt leek op basis van de parlementaire geschiedenis wel het uitgangspunt te moeten zijn van de beperkte gemeenschap. Dit fenomeen wordt ook wel “de halvering van de meerinbreng” genoemd en is de afgelopen jaren in de literatuur en rechtspraak al geregeld ter discussie gesteld.

De Advocaat-Generaal (AG) beantwoordde in zijn advies aan de Hoge Raad de vraag of de voorhuwelijkse schuld van de vrouw in de gemeenschap valt bevestigend. Dat is misschien in lijn met de letter van de wet, maar heeft dus wel de weinig redelijke uitkomst dat de man dus mee moet betalen aan de schuld aan zichzelf. Gevreesd werd dat de HR dit advies van de AG ook zou volgen. Maar, de Hoge Raad gaat niet mee in de conclusie van de AG en komt tot een tegenovergestelde beslissing, lees hier de uitspraak en de achtergrond van deze problematiek: https://lnkd.in/e_NGb5F9

De Hoge Raad komt tot de conclusie dat, indien een goed de echtgenoten reeds vóór het huwelijk gezamenlijk toebehoorde en de ene echtgenoot eveneens reeds vóór het huwelijk een vordering op de andere heeft verkregen in verband met een vermogensverschuiving bij de verkrijging van dat goed of de aflossing van een in verband met dat goed aangegane schuld, de met die vordering corresponderende schuld niet op grond van art. 1:94 lid 7 BW in de huwelijksgemeenschap valt. De meerinbreng wordt dus niet gehalveerd.

Na jarenlange onzekerheid over hoe om te gaan met voorhuwelijkse vergoedingsrechten en een later huwelijk in de nieuwe gemeenschap van goederen is er nu eindelijk duidelijkheid. De Hoge Raad beslist dus dat de schuld die samenhangt met dit vergoedingsrecht een privéschuld blijft. De schuld wordt door het sluiten van het huwelijk na 1 januari 2018, in tegenstelling tot de letterlijke wettekst en de uitleg in de parlementaire geschiedenis, niet de gemeenschap ingetrokken.